Signaleren van probleemgedrag
Laatst bijgewerkt op: 27-02-2024
Het is lastig om te achterhalen waarom iemand probleemgedrag vertoont. Dit is omdat er vaak meerdere oorzaken zijn. Ook kan de cliënt het meestal zelf niet goed aangeven. Lees hier hoe je de oorzaken herkent om de juiste oplossing te vinden.
Ga stap voor stap te werk
Bij probleemgedrag is het belangrijk dat je pas een oplossing kiest als je de oorzaak weet. Vaak zijn de achtergronden van probleemgedrag namelijk ingewikkeld. Ga daarom zorgvuldig te werk om erachter te komen welke factoren een rol spelen. Dat doe je samen met andere zorgprofessionals en naasten van de cliënt. Gebruik bijvoorbeeld het Stappenplan probleemgedrag om goed voorbereid te werk te gaan.
Multidisciplinair samenwerken
Ouderen in een instelling hebben vaak complexe problemen. Om hen te helpen is er altijd samenwerking nodig tussen verschillende vakgebieden, oftewel multidisciplinaire samenwerking. Verschillende professionals werken dan samen aan:
- de diagnose
- het zorgplan of behandelplan
- de evaluatie
Teamleden volgen hun eigen procedures voor diagnoses, maar ze stemmen die wel goed met elkaar af. Zo voorkom je herhalingen. Ook belast je de kwetsbare cliënt niet onnodig.
Wie zitten er in een multidisciplinair team?
Een multidisciplinair team bestaat tenminste uit:
- een arts, bijvoorbeeld een specialist ouderengeneeskunde;
- een GZ-psycholoog;
- verzorgenden of verpleegkundigen die gespecialiseerd zijn in dementie.
Je kunt het team ook verder uitbreiden, bijvoorbeeld met een muziektherapeut of geestelijk verzorger. Dat hangt af van de situatie.
Succesvol samenwerken
Het is belangrijk is dat de aanpak alle betrokkenen duidelijkheid geeft. Iedereen moet snappen wat het multidisciplinair team ziet, doet en met welk resultaat.
Werk daarom als team volgens een vastgesteld plan. Zo houd je grip op de situatie en zorg je voor goede samenwerking. Met duidelijke afspraken weet iedereen wie wat doet. En wanneer dat moet gebeuren. Ook moet je als team verslag uitbrengen over het proces en het resultaat.
Mogelijke oorzaken van probleemgedrag
Er zijn verschillende factoren of signalen die mogelijk probleemgedrag veroorzaken. Deze factoren moet je in kaart brengen voor een goede analyse van het probleem.
Lichamelijke factoren en medicijngebruik
Ga na of lichamelijke factoren of medicijngebruik de oorzaak kunnen zijn van het gedrag. Stel jezelf daarvoor de volgende vragen:
- Neemt de cliënt medicijnen die het gedrag kunnen beïnvloeden? Denk daarbij aan pijnstillers of benzodiazepinen.
- Zijn er lichamelijke veranderingen bij de cliënt die wijzen op infectieziekten, hart- en vaatziekten, metabole stoornissen of epilepsie?
- Gebruikt de cliënt te veel koffie, alcohol, nicotine of drugs? Of is de cliënt juist gestopt?
- Zijn er veranderingen in het bewustzijnsniveau (minder alert of juist alerter dan normaal)?
- Zijn er veranderingen in de cognitieve functies (hoe je informatie verwerkt)?
- Zijn er veranderingen in de zintuigfuncties?
- Zijn er veranderingen in wat de cliënt dagelijks doet en hoe de cliënt zich voortbeweegt?
- Zijn er veranderingen in hoe de cliënt eet en drinkt, zoals moeite met kauwen of slikken?
- Zijn er veranderingen bij naar het toilet gaan (mictie en defecatie)?
- Heeft de cliënt pijn of is de pijn erger geworden?
- Slaapt de cliënt anders dan normaal?
Psychische factoren
Ook een psychische stoornis kan de oorzaak zijn van probleemgedrag. Let daarom op of de cliënt bekend is met psychische stoornissen, zoals een depressie of angststoornis. Het is ook mogelijk dat er aanwijzingen voor een psychische stoornis te zien zijn. Kijk daarvoor naar de levensgeschiedenis en het gedrag van de cliënt.
Persoonlijke factoren
Zijn persoonlijke factoren misschien de oorzaak van het probleemgedrag? Hiervoor kun je letten op de volgende factoren:
- Is er informatie over het leven van de cliënt die het gedrag kan verklaren of kan helpen begrijpen?
- Hoe gaat de cliënt om met problemen en stress?
- Houd je genoeg rekening met de levensstijl van de cliënt? Of heeft de cliënt veel in zijn of haar levensstijl moeten veranderen?
- Hoe is de stemming van de cliënt?
- Hoe reageert de cliënt op lichamelijke of psychische afhankelijkheid?
- Heeft de cliënt angst voor verlies van controle?
Omgevingsfactoren
Tot slot kan ook de omgeving aanleiding geven tot onbegrepen gedrag. Denk hierbij bijvoorbeeld aan deze factoren:
- Zijn er te veel of te weinig prikkels voor de cliënt, zoals geluid en licht?
- Hoe reageren medewerkers en cliënten op elkaar en hoe gaan ze met elkaar om?
- Hoeveel staan de medewerkers toe van het gedrag van de cliënt?
- Mag de cliënt voldoende zelf bepalen?
- Behandelen de medewerkers de cliënt met respect?
- Is er iedere dag genoeg zinvols te doen voor de cliënt?
- Hoe gaan de medebewoners en de cliënt met elkaar om?
- Hoe gaan de familie en de cliënt met elkaar om?
- Is de omgeving herkenbaar en veilig voor de cliënt?
- Heeft de cliënt gelegenheid om zich terug te trekken?
- Heeft de cliënt voldoende bewegingsvrijheid en privacy?
Pijn als oorzaak van probleemgedrag
Pijn bij cliënten kan leiden tot onbegrepen gedrag. Volgens onderzoek wordt pijn bij mensen met dementie vaak niet herkend. Mensen met dementie beleven pijn vaak anders. Het is daardoor moeilijk te achterhalen of iemand pijn heeft.
Een lichte prikkel kan al voor irritatie zorgen, bijvoorbeeld een strak kledingstuk. Iemand met dementie weet niet goed meer waar de prikkel vandaan komt en hoe het opgelost kan worden. De prikkel verandert in pijn. En zolang de prikkel blijft bestaan, wordt de pijn erger. Dat kan de cliënt boos maken, maar ook chagrijnig, onrustig, somber of bang. Als dan niemand snapt wat er aan de hand is, kan een cliënt probleemgedrag gaan vertonen.
Pijn herkennen bij dementie
Hoe herken je dan pijn bij cliënten met dementie? De pijn kan natuurlijk komen door wonden, aandoeningen of ziektes. Maar de oorzaak ligt dus vaak ook in prikkels. Let daarom op mogelijke oorzaken zoals:
- kleding die strak zit, zoals ondergoed of een broekband;
- knellende sloffen of schoenen;
- strakke haarbanden, haarspelden of haarknipjes;
- nodig naar het toilet moeten;
- een slecht zittend gebit, gaatjes of ontstekingen;
- een verandering in medicijngebruik, zoals het afbouwen van pijnmedicatie;
- veranderingen in het weer, denk aan de invloed van het weer op reuma of artrose;
- ontstekingen, bijvoorbeeld een oorontsteking;
- een operatie;
- gezwollen voeten, ingegroeide teennagels, likdoorn of eelt.